Door: Rabbijn Simon Bornstein®
Dit is een van de meest mysterieuze en uitdagende gedeelten van de Torah, die gaat over de wet van de rode vaars, de dood van Mirjam en Aharon, het slaan van de rots door Moosje, de plaag van de giftige slangen en de strijd tegen de Emoritische koningen Sichon en Og.
De rode vaars is een ritueel dat bedoeld is om mensen te reinigen die in contact zijn gekomen met een dode. Het bestaat uit het verbranden van een volmaakt rode koe zonder gebreken en het mengen van haar as met water.
Dit water wordt dan gesprenkeld op de onreine persoon op de derde en zevende dag na de besmetting. Het vreemde aan dit ritueel is dat het tegelijkertijd reinigt en verontreinigt: degene die onrein was wordt rein, maar degene die het water sprenkelt wordt onrein.
De wet van de rode vaars wordt beschouwd als een chok, een gebod dat geen rationele verklaring heeft en dat alleen gebaseerd is op de wil van God.
Het is een test voor ons geloof en onze gehoorzaamheid, maar ook een les in nederigheid en acceptatie. We kunnen niet alles begrijpen met ons verstand, maar we kunnen wel vertrouwen op Hashem die alles weet en ziet.
De dood van Mirjam en Aharon markeert het einde van een tijdperk in de geschiedenis van het Joodse volk. Zij waren de oudere broer en zus van Moosje, die hem hielpen bij het leiden van het volk uit Egypte en door de woestijn. Hun dood betekent ook dat Moosje binnenkort zal sterven en dat het volk een nieuwe generatie leiders zal krijgen die hen het beloofde land zullen binnenbrengen.
Het slaan van de rots door Moosje is een tragisch incident dat hem de toegang tot het land ontzegt. Hashem had hem opgedragen om tot de rots te spreken om water te laten stromen voor het dorstige volk, maar Moosje sloeg in plaats daarvan twee keer op de rots met zijn staf. Hoewel er water uitkwam, werd Moosje berispt door God omdat hij geen vertrouwen had in Hem en omdat hij Zijn heiligheid niet toonde voor het volk.
De plaag van de giftige slangen is een straf voor het gemopper en geklaag van het volk over het manna, het hemelse voedsel dat God hen elke dag gaf. Ze werden gebeten door vurige slangen en velen stierven. Toen ze berouw toonden, beval God Moosje om een koperen slang te maken en deze op een paal te zetten. Iedereen die naar de slang keek, werd genezen.
De strijd tegen Sichon en Og is een voorproefje van de verovering van het land. Sichon was de koning van de Emorieten, die weigerde om Israël toe te staan om door zijn land te trekken. Og was de koning van Basjan, die Israël aanviel zonder provocatie. Beide koningen werden verslagen door Israël met Gods hulp, en hun land werd ingenomen als onderdeel van het erfdeel van Jisraeel.
De Parashah van Chukat leert ons over de complexiteit en diversiteit van het Joodse leven. Het bevat elementen van ritueel, ethiek, geschiedenis en profetie. Het daagt ons uit om ons te onderwerpen aan Gods wil,
