dinsdag 24 juli 2018

Geen foodhal in Deventer Synagoge






Door: Rabbijn Simon Bornstein
 




De Gemeente Deventer heeft een Turkse ondernemer verboden om een foodhal te vestigen in de Deventer synagoge, welke een Rijksmonument is met de bestemming kerk. De affaire trok langdurige internationale media aandacht, tot in Rusland en de Verenigde Staten. Het Besluit van Burgemeester en Wethouders is  voor de betrokken horecaondernemer een tegenvaller.



Opperrabbijn arriveert bij Synagoge Deventer

De uiterst emotionele discussie tussen de horecaondernemer en de Joodse gemeenschap van Deventer is een hoogst onwenselijke discussie die tientallen jaren van interreligieus opbouwwerk in de Hanzestad teniet lijkt te doen en aan lijkt te zetten tot maatschappelijk polarisatie.

De Stentor schrijft: 'Wethouder Liesbeth Grijsen (Gemeentebelang) meldt dat het college rationeel en inhoudelijk heeft geoordeeld en zich niet laat leiden door het verhitte debat. ,,We hebben de aanvraag getoetst aan onder meer het horecabeleid en de uitgangspunten rond rijksmonumenten en religieus erfgoed.’’
 
De synagoge heeft de bestemming maatschappelijk. Dat veranderen in horeca, zoals Sahin probeerde met een vergunningaanvraag, ziet de gemeente niet zitten. De synagoge ligt buiten bijvoorbeeld de Brink, waar onbeperkt horeca is toegestaan en uitbreiding eerder gewenst is. De foodhall in de synagoge kan hinder veroorzaken voor omwonenden en past niet bij het rijksmonumentale karakter van het pand, stelt de gemeente ook. Grijsen: ,,Dat laatste is het belangrijkste argument.’’Er is vrees dat horeca het religieus erfgoed aantast: aan de buitenkant én binnenkant, waar het interieur onderdeel is van het monument. Een foodhall doet afbreuk aan de ‘maatschappelijke en historische betekenis van het pand’, concludeert B en W.'

De opluchting bij het bestuur van Beth Shoshanna omtrent het besluit van de Deventer magistratuur is zeer voorstelbaar. Op initiatief van oud-burgemeester Heidema zijn bemiddelingsgesprekken opgestart tussen Beth Shoshanna enerzijds en pandeigenaar Lenferink en horecabaas Sahin anderzijds. Los van deze gesprekken heeft de Gemeente Deventer nu haar eigen verantwoording genomen en de volstrekt onwaardige vestiging van een foodhal verboden.
-----

maandag 16 juli 2018

De Joodse begraafplaats van Alkmaar

Door: Rabbijn Simon Bornstein

Alkmaar heeft een prachtige Joodse begraafplaats, een bezoek waard. Joodse doden wordt eeuwige grafrust vergund, oude begraafplaatsen worden daarom niet geruimd. De Joodse begraafplaats van Alkmaar is tegenwoordig samen met het Metoheirhuis (lijkenreinigingshuis) een Rijksmonument.

Metoheirhuis, rijksmonument

Bij het honderd jarig bestaan van de Vereniging Gemiloes Gasodiem Weëmes, in Alkmaar, heeft de weleerwaarde heer A. de Wolff, de toenmalige godsdienstleraar van Joods Alkmaar, een rede uitgesproken van ongeveer de volgende inhoud:

Het weggraven van een met hout beplant walletje, dat een afscheiding vormde tussen een stuk grond aan de Westerweg en het exercitieveld, grenzende aan de Israëlitische begraafplaatsen, bestemd om daar later aangetrokken te worden, gaf het kerkbestuur aanleiding, daarover met Burgemeester en Wethouders te spreken en de Gemeenteraad te verzoeken, voor gemeenschappelijke rekening een behoorlijke afscheiding te maken en te onderhouden. 

B. en W. wezen dit verzoek af op vierentwintig september 1885. De gemeente-architect had de wens om een sloot laten graven, doch ook dit werd verworpen, omdat er dan te weinig ruimte zou overblijven oor een wandelpad langs het exercitieveld.

Daarom was het afgegraven terreintje beplant met Acacia’s, die echter door het droge weer mislukt waren. Hierdoor zou anders de toestand verbeterd zijn. Het Kerkbestuur hield aan en tenslotte keurde de Gemeenteraad f 200,- goed, bij te dragen in de kosten van een afscheiding, terwijl het Kerkbestuur voor onderhoud moest zorgen.

Op twaalf April 1886 stemden B. en W. in met het plaatsen van een rustiek hek van gecyanniseerd hout, ongeschaafd en geteerd en aan weerszijden met Hagedoorn en Vlier beplant. In 1902 werd de voorzijde der begraafplaats langs de Westerweg afgesloten door een fraai ijzeren hek van dertig el lengte, waardoor een deftige toegang werd verkregen.

Bij de aanbesteding op zeventien april 1886 werden zes inschrijvingen ontvangen, gaande van f 1065,- to f 1520,-. Het Kerkbestuur oordeelde dat voor f 341 beneden raming was, geen goed werk geleverd kon worden en droeg het werk op voor f 1360,- aan de bouwfirma van de heer D. van Vliet.

In vergulde Hebreeuwse letters doet het hek de herinnering lezen, dat al wat uit het stof is, tot stof moet terugkeren.

Van de oudere begraafplaats grenzende aan de tegenwoordige, vinden wij niets vermeld. Enkele brokstukken van stenen met Hebreeuws opschrift wijzen er op, dat deze zeker twee honderd jaar oud moet zijn. Daar onze ritus het opgraven van lijken verbiedt, blijft deze ongebruikt liggen.

Het metoheirhuis op de begraafplaats voldeed niet meer; het was oud en bouwvallig en ook te klein geworden. Ook het houten hek, dat de Krocht scheidde van de begraafplaats, kon niet meer als voldoende afscheiding gelden. Door het Kerkbestuur werd in 1923 een plan uitgewerkt om te komen tot de bouw van een nieuw lijkenreinigingshuis en hek. 

Hiervoor werd een renteloze lening georganiseerd met aandelen van f 25,- en f 10,-, waarvan een jaarlijkse uitloting zou plaats hebben. Bovendien werd door B. en W. bereid gevonden de helft der kosten van het hek (f 1800,-) bij te dragen. De aandelen werden geplaatst en zo kon met het werk begonnen worden. De laagste inschrijvers, de firma Karsten en Bakker, werd het werk gegund. Zo kwamen het nieuwe reinigingshuis en het monumentale hek tot stand.

Men was steeds van mening, dar op het voorgedeelte van de begraafplaats niet begraven mocht worden, omdat dit lag binnen 50 meter van de bebouwde kom. Op een verzoek om inlichtingen, op initiatief van de heer E.S. Hamburger, werd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland echter aan het Kerkbestuur bericht, dat ook het voorgedeelte voor begraving wordt verkregen.

Veel last werd veroorzaakt door de voetballende jeugd, die zich niet ontzag, het hek te beschadigen en het ijzeren draad stuk te maken, om de bal van de begraafplaats terug te halen. Op herhaald verzoek van het Kerkbestuur aan B. en W. werd toegezegd, waarschuwingsborden te zullen plaatsen op tien meter afstand der begraafplaats, waarbinnen niet mag gespeeld worden. Dit werd door het Kerkbestuur onder dank aanvaard. Verwacht mag worden, dat de rust der doden niet meer gestoord zal worden.

Een volkomen afsluiting der begraafplaats was nog niet bereikt. Aan de zijde, waar deze grensde aan een tuin, lag ze geheel open. Het bestuur der Begrafenisvereniging “Gemiloeth Gésed Weëmes meende ter ere van haar honderd-jarig bestaan geen passender cadeau te kunnen aanbieden dan de afsluiting te voltooien.

Een fraai ijzeren hek is nu geplaatst, dat aansluit aan het nog bestaande houten hek, waardoor een volkomen afsluiting is tot stand gekomen. Het tussenliggende dijkje is afgegraven en de zich daarop bevindende bomen gerooid, waardoor en fraaier aangezicht verkregen is. Bovendien is een heg beplanting langs het hek aangelegd. De vereniging heeft hiermede op zeer passende wijze aan haar honderd-jarig bestaan luister bijgezet door haar blijk geven van piëteit jegens de overledenen.

Het eerste huishoudelijk reglement van de vereniging bestaat nog en bevindt zich in het archief der Gemeente. Huishoudelijk reglement voor het pieus gesticht “Gemilath Gésed Weëmes” bij de Nederlands Israëlitische Gemeente te Alkmaar, opgericht 5 februari 1835. De oprichters waren de heren: Daniel Israël Cohen, Philip Abraham de Jongh en Emanuel Lenson.

De Parnosiem der Gemeente heetten toen Manhiegiem. Eén jaar later werd de tegenwoordige begraafplaats in gebruik genomen, als nieuw aangelegde begraafplaats. Het eerste lijk was van Goudje Miggelse, huisvrouw van Mozes de Vries, overleden 18 september 1836. Het eerste kind, dat begraven werd was Mozes de Jongh, zoon van Philip de Jongh, hoogst waarschijnlijk dus een van de oprichters van het chewre, overleden 12 april – 1 niesan 1837.

Op zeven november 1875 werd een nieuw reglement vastgesteld, onder het bestuur van de heren: Jacob Berlijn, voorzitter, S. Elte, penningmeester, A.B. de Jongh, derde lid en J.L. Kalkoene, secretaris. De vier leden van de commissie waren de heren: A. Elzas, J. Trijbetz, D.J. van Thijn en A van der Kop. Het toenmalige Kerkbestuur was samengesteld op de volgende wijze; A. Prins A.zn., voorzitter, Jacob Fortuin Bz., penningmeester en J.L. Kalkoene, secretaris.

Het tegenwoordig reglement is door het bestuur vastgesteld op 07 juli 1927. Het bestuur bestond toen uit de heren J. Elzas, voorzitter, A. Drukker, penningmeester, J. Velleman, vice-voorzitter en A.de Wolff, secretaris. De heer Velleman werd opgevolgd door de heer S. van der Kop. Tegenwoordige Commissie van Bijstand bestaat uit de heren: E.S. Hamburger, S.E. Leuw, L. Roet en I. Prins Az. Als bode fungeert de heer I. Lewijt. 

Als Gabboies bij de ceremoniële handelingen voor vrouwen functioneert mevrouw de weduwe S. Elte vanaf 1901. Als verdienstelijke bestuurders die jaren lang functioneerden kunnen de volgende personen worden opgevoerd: S. Prins Az., H. Manheim, E.W. Vet, die tussen 1907 en 1923 als voorzitter functioneerde, L. Elzas. De heren J. Elzas en A. Drukker functioneren vanaf 1924, de heer S. van der Kop vanaf 1931, de heer A. de Wolff vanaf 1921.

In het jaar 1935 bloeit de vereniging door een uitstekende samenwerking tussen haar bestuurders. Het organiserend talent van penningmeester A. Drukker wordt in die jaren geprezen. Het bezadigd optreden van voorzitter J. Elzas helpt de harmonie en onderlinge vrede bevorderen en de vereniging heeft in financieel opzicht solide fundamenten weten te realiseren. De penningmeester en zijn collegae zorgen voor orde en plechtigheid bij de begrafenissen, waardoor het aanzien bij niet-Joodse burgers wordt verhoogt.

Bij gelegenheid van de viering van het eeuwfeest in 1935 initieerden de bestuurderen van de begrafenis-vereen een ledenraadpleging om het voorgestelde geschenk goed te laten keuren. Deze vorm van ledenparticipatie werd door de leden hogelijk gewaardeerd. Binnen de Stichting Alkmaarse Synagoge worden donateurs en leden nooit geraadpleegd, welk een verschil.

De begraafplaats is door de opoffering van tijd en energie door het bestuur en de heren Leuw en Hamburger tot een sieraad geworden van de kille geworden. De heer Hoek verschafte welwillend adviezen en de heer Van den Beld heeft het werk met genoegen opgeleverd.

De heer A. de Wolff ontving bij gelegenheid van de viering van dit eeuwfeest de gelukwensen van een rabbijn, van enige collegae godsdienstleraren, van veel oud-leerlingen en vrienden.

De Alkmaarse damesvereniging “Legowaud Oelesifeeres” bood het Chewre-bestuur bij gelegenheid van de plechtige viering van het honderdjarig bestaan een fraaie bloemenmand aan.

In 2008 hief het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap de Nederlands Israëlitische Gemeente Alkmaar, zonder de leden daaromtrent te hebben geraadpleegd, definitief op. Evenals de Joodse begraafplaatsen in Den Helder, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Edam, Zaandam, etc. is de Alkmaarse begraafplaats volledig operationeel.

                                                                    -----------------------

#BIJEENKOMST "#SOLIDAIR MET# ISRAËL"

Door: #Rabbijn #Simon #Bornstein ® Na de verschrikkelijke aanval op Israël hebben Joodse organisaties in Nederland, waaronder de Joodse Ge...