Door: #Rabbijn #Simon #Bornstein®
Bij het vertrek vanaf de Aula
van het Joods Begrafeniswezen in Amsterdam in Amsterdam waren circa dertig
personen aanwezig, om de overleden Erwin Brugmans te begeleiden naar de
Israëlitische begraafplaats op Muiderberg.
Bij de toegangspoort tot het
rustoord worden de binnenkomende bezoekers door de dienaren van het doodgraverscollege
zorgvuldig geteld. Op last van de Rijksoverheid kunnen slechts honderd personen
bij een uitvaart aanwezig zijn. Bij een te grote toestroom van
rouw-bedrijvenden, wordt de toegangspoort eenvoudig gesloten om het gevaar van
besmetting door pandemie te voorkomen.
Op de dodenakker zelf werd hij
begeleid door circa veertig personen. Bij aankomst op de begraafplaats bleef de
aula daar gesloten. In verband met Channoekah werden geen hespeidiem
gezegd. Lijkredenen worden in deze periode niet uitgesproken.
Ook op de begraafplaats wordt
de 1,5 meter tussen personen aangehouden. Daarom werd in de winterse koude bij een temperatuur rond
het vriespunt verzameld op het pleintje voor de aula waar de rouwwagen werd
ontdaan van haar kostbare lading. De baar met de araun, waarover het
zwarte fluwelen kleed gedrapeerd met de gouden mogein dovied, midden op
het pleintje opgesteld.
Daarna de wandeling van de rouwstoet
naar het grafveld, links achterop de dodenakker waar de keiwer open
geschept gereed lag om het aardse stoffelijk omhulsel van haar permanente
eigenaar te ontvangen voor de eeuwigheid.
Muiderberg is het beis
kweiraus waar voor de tweede wereldoorlog de notabelen en hogere
middenstand van de Nederlands Israëlitische Gemeente Amsterdam begraven werden,
tegenwoordig kan een ieder hier terecht. Zeeburg was voor de armen, armsten.
Weinig matseiwes resten daar thans nog, alle houten gedenktekens
verdwenen na ontvreemding gedurende de bezetting in de kachels van hongerende
Amsterdammers.
De traditionele gebedsformules
reciterende, verplaatst de dienstdoende rabbijn van het doodgraverscollege,
zich met de verzamelde gasten naar de randen van de openliggende keiwer, hen
voortdurend manende toch de 1,5 meter afstand tussen individuen in acht te nemen
om besmetting te voorkomen, stellende dat er op het beis kweiraus letterlijk
personen begraven liggen die eerder aan besmetting met het covid-virus, zijn overleden.
De leden van het chewre plaatsen
de araun op de twee houten balken welke over de keiwer geplaatst zijn. De
zwarte doek wordt van de araun weggenomen en twee kabels worden onder de bodem
van de kist gesitueerd. Na het verwijderen van de balken laten vier krachtige
heren de araun langzaam afdalen naar de bodem van de keiwer. De kabels worden
ingetrokken.
Aanwezigen krijgen de
gelegenheid om de aarde van de twee blauwe zeilen bezijdens de grafstede, het gapend
donkere gat in te scheppen. Veertig centimeter zand en aarde toornen boven het
graf uit, dat zich boven Efrojiem Ben Jangakauw sloot. De laatste rustplaats
gevonden.
De dienstdoende leraar van het
chewre spreekt psalm 23 uit.
De secretaris van het
Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap treedt op als grafredenaar. Hij prijst
de meis voor zijn levenslange inzet ten behoeve van vluchtelingen, kwetsbaren
in onze samenleving, het eenmalig organiseren van een voetbaltoernooi tussen
Marokkaanse moslims en de leden van Sjoel West – ruim twintig jaren geleden. De
permanente aandacht en zorg van Efrojiem Ben Jangakauw voor de bezoekers en
gebruikers van Sjoel West, zijn warme aandacht voor het onderhoud en
bestendigen van het sjoelgebouw in Amsterdam-West. De solidariteit en inzet ten
behoeve van personen met de zelfde geaardheid als de meis. De NIK-secretaris
wil deze solidariteit, dit sociaal handelen vast houden en wekt anderen op om
ook in deze geest hun Jodendom vorm en inhoud te geven, zich op die terreinen
maatschappelijk fors te ontwikkelen om bij te dragen aan een zorgzame
Nederlandse samenleving. Efrojiem Ben Jangakauw was overal in de Joodse
gemeenschap. Hij had zo zijn eigen geldingsdrang. Voor velen was hij een
constante in hun leven. De NIK-secretaris vergelijkt de meis met Aheraun, de
broer van Mausje. Ook hij was in zijn tijd overal binnen Beis Jisro’eil
zichtbaar en raakt als overleden het bestaan van velen onvergetelijk, bewoog
hen met zijn mensenliefde-volle-benadering. Tot slot spreekt de heer Vis voor
de overleden voorzitter van Sjoel West een kaddiesj uit. Zijn goed
gearticuleerde woorden worden gedragen door de vochtige dampen van de decemberochtend,
onder een grijs grauwe Channoekah-hemel.
Een nabestaande plaatst een
eenvoudig planken naambordje met handgeschreven tekst op de zandhoop die de
legerstede markeert. Zijn nesjomme zal tot troost in hemelse sferen verkeren in het gezelschap van zijn geliefde Bloeme Evers, oprichtster van Sjoel-West. Voorbij is de eenvoudige ceremonie, de rouwenden keren huiswaarts,
met de geest van Efrojiem Ben Jangakauw in hun hart.