maandag 23 april 2018

Opperrabbijn Araun Schuster (1907-1994), 1

Door: Rabbijn Simon Bornstein

Wie zich afvraagt wie Opperrabbijn Araun Schuster als persoon nog altijd voor de Joodse gemeenschap betekent en wil achterhalen welke persoonlijke visie hij uitdroeg, werpt een tweetal goede vragen op.
De vader emigreerde vanuit de jesjiewe-stad Telz naar Amsterdam op achttienjarige leeftijd. In Amsterdam socialiseerde hij zich voornamelijk onder de Oost-Joden, afkomstig uit de oostelijke delen van het continent. Zijn brood verdiende hij als marktkoopman en venter, hij verkocht sokken en kousen.
Tussen de Oost-Joden woonde vader Schuster in de oude Jodenhoek. Daar bezocht hij het particuliere minje van de familie Pakter, het Pakter-minje werd dat in de volksmond genoemd. Dit minje oorde in een particuliere woning volgens de Litwische tradities.
Eind negentiende eeuw, aanvang twintigste eeuw werd de Joodse samenleving gekenmerkt door een standenmaatschappij. Daarbij werden standen onderscheiden naar opleidingsniveau, inkomen en afkomst.
Nederlandse Joden met Hoogduitse mienhogiem met een Nederlandse opleiding waren het hoogst in aanzien, de Oost-Joden zonder seculiere opleiding en hun innige vroomheid werden dikwijls beschouwd als achtergebleven en zelfs als bedreigend voor de door Nederlandse Joden door emancipatie verworven positie.
Izaak Hirsch Schuster huwde Rosa Pakter en hij werd in 1933 genaturaliseerd tot Nederlander. Het paar baarde zoon Araun in 1907. Araun leerde van zijn moeder de ojsieojs,  de letters van het Hebreeuwse alfabet vanaf het derde levensjaar, nog voor het Nederlandse alfabet. 

De migratie van Oost-Joodse families, waaronder de familie Pakter wordt uitstekend beschreven en gedocumenteerd in: Peter Tammes (red.) Oostjoodse Passanten en Blijvers. Aankomst, opvang, transmigratie en vestiging van joden uit Rusland in Amsterdam en Rotterdam, 1882-1914. Menasseh ben Israel Instituut Studies ix (ISBN 978-90-815860-8-5)
Tijdens zijn achtste levensjaar schafte vader Izaak een Bijbel met de Staten-vertaling aan en leerde zijn zoon Chommesj – Rasjie met daarnaast de Nederlandse Statenvertaling. Hieruit valt het gedragen Nederlandse taalgebruik van Schuster tijdens diens rabbinale loopbaan goed te verklaren.
De kleine Araun bezocht de openbare lagere school, de Van Alphenschool. Na schooltijd volgde hij Joodse godsdienstles, zo een elf uur extra in de week, bij rabbijn Sohlberg en Araun Melkman. De Bar Mitswe droosje van Schuster werd geschreven door huisvriend rabbijn Isaac Maarsen, de rabbijn van Den Haag.
Op elf jarige leeftijd werd Schuster toegelaten aan het Nederlands Israëlietisch Seminarium in Amsterdam. Daar werd hij onderwezen door opperrabbijn Onderwijzer, rabbijn Lion Wagenaar, rabbijn dr. J. Neubauer,  en anderen.
De leerlingen uit de school van wijlen opperrabbijn Dünner, die geloofden in synthese van moderne negentiende eeuwse wetenschappelijke methodieken en een vroom Jodendom. Deze docenten keken neer op de jesjiewes van Oost-Europa, welke hen herinnerden aan de tijden van voor de emancipatie en burgerlijke gelijkstelling van de Joden in Nederland.
Schuster combineerde zijn Godgeleerde opleiding aan het Seminarium zoals verplicht door de Verordeningen van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap met een candicaatsopleiding Klassieke Talen aan de Universiteit van Amsterdam. In 1941 promoveerde Schuster tot de hoogste theologische rang van Maurei, waarbij hij zich had gespecialiseerd in Jaurei Dei’ang.
Na de Tweede Wereldoorlog ving het gezin Schuster regelmatig Joodse weeskinderen op. Ook konden weeskinderen bij het gezin over Sjabbes verblijven. Evenals Schuster voor de Holocaust, bezocht deze na de oorlog als leraar met zijn leerlingen regelmatig het Rijksmuseum en andere plaatsen van kunst en cultuur.
In eerste instantie ging het Maurei-examen van Schuster in 1941 niet door op de geplande datum. Dit in verband met de eerste razzia’s die toen plaats hadden door de bezetter. Nog gedurende de Tweede Wereldoorlog werd Schuster benoemd tot lid van het rabbinaat van de Nederlands Israëlitische Hoofdsynagoge Amsterdam. 
Zijn eerste rabbinale taak bestond uit het aanzeggen dood van de door honger en dwangarbeid omgekomen Joden van de eerste razzia in Amsterdam. Deze taak kleurde voortaan de gehele rabbinale loopbaan van Schuster. Dit deed Schuster nog als Mogied. Op 16 september 1941 legde hij alsnog het Maurei-examen af.
Vader Isaak was een Zionist. Reeds in 1905 wilde deze emigreren naar Palestina, toen deel van het Ottomaanse rijk. Isaak Schuster was één van de vroegste Nederlandse Mizrachisten. Mizrachisten zijn religieuze Zionisten.
De Balfourverklaring was volgens Isaak Schuster een eerste stap in de vervulling van de messiaanse belofte. Daarbij hoort een terugkeer van het Joodse volk naar Eretz Jisro’eil. De vader nam de zoon mee naar lezingen van voornamelijk Mizrachistische organisaties. Araun Schuster was goed bevriend met Ben de Vries, later hoogleraar aan de Bar Ilan universiteit in Israël.
Schuster trad in 1936 in de Grote Sjoel in het huwelijk met zijn Eva en geeft in die jaren Hebreeuwse les aan de Joodse H.B.S. en bij de Vereniging Bnei Teimon van waaruit later de prestigieuze Obrechtsynagoge werd opgericht in Amsterdam-Zuid.
Bij genoemde vereniging zette Schuster een onderwijsprogramma op voor jongens om na hun Bar Mitswe verder verdiept te kunnen lernen. Aan meisjes onderwees hij het Modern Hebreeuws, in die dagen een revolutionaire bezigheid in een Joods Nederland dat vasthield aan de Hoogduitse uitspraak van het Hebreeuws.
Binnen het Amsterdamse rabbinaat noemde Opperrabbijn Sarlouis Schuster de hallochist. Hij werd beschouwd als een hallochisch expert. Op de zondagavonden verzorgde Schuster zogeheten wijdingsbijeenkomsten in de Obrechtsynagoge die veel weg hadden van een christelijke eredienst. Deze activiteit kenmerkte zich door een stevige preek richtte zich op rechaukiem, mensen die ver van het Jodendom afstonden en poogde hen weer bij het religieuze Jodendom te betrekken.
Schuster was geen rabbijn van verzet gedurende de Tweede Wereldoorlog. Nooit had hij de moed om zijn gemeenteleden op te roepen om zich te verweren, zich te verzetten, te vluchten of onder te duiken. Hij riep tijdens de Holocaust op tot berusting en aanvaarding van de omstandigheden.
Velen dachten met Schuster het er levend vanaf te zullen brengen maar hebben zich evenals Araun Schuster vergist in de wreedheid van de bezetter. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw stelde de rabbijn Meir Just dat de Joden waren vermoord mesieroes neffesj. Volgens Schuster was dit onzin. Schuster heeft hier levenslang geworsteld. ‘Wij werden niet opgeofferd, maar het werd ons aangedaan.’
Voor de oorlog wordt zoontje Abby geboren en tijdens de Tweede Wereldoorlog dochter Shula. Ook neefje Araun Pakter komt in het gezin wonen, was de zoon van de schoonzus. Via zijn naar Zwitserland gevluchte schoonouders verwierf Schuster een Paraguayaans paspoort. Daardoor werd hij niet direct doorgezonden naar een vernietigingskamp, maar woonde het gezin een jaar in doorgangskamp Westerbork. Waarna het uiteindelijk op transport ging naar het concentratiekamp Bergen-Belsen.
Dochter Shula echter was op tijd ondergedoken. Vader Schuster nam afscheid van zijn kind en gaf het een brooche, waarna stil werd en het vervolgens uit schreeuwde. ‘Deze brooche is nog niet genoeg voor alles wat nog komen zal.’
In Bergen-Belsen had Schuster contact met Opperrabbijn  Dasberg. In Bergen-Belsen ging het religieuze leven door. Er werd geseiderd, Sjabbes gehouden, iedere dag werden teffielien gelegd. Slechts één dag twijfelde Araun Schuster daarbij aan het bestaan van zijn Schepper. Dat was de enige dag in zijn leven waarop hij zijn gebedsriemen niet legde.
Na Bergen-Belsen en de bevrijding aldaar volgde repatriëring naar Nederland. Nederlandse geïnterneerden werden in hun streepjeskleding van het kamp in een trein naar Tröbitz gebracht om aan te sterken of te genezen. Terug in Amsterdam werden de Schusters opgevangen in het Portugees Israelitisch Ziekenhuis in Amsterdam zoals iedereen.
In Amsterdam was geen woonruimte beschikbaar, dus verhuisde het gezin naar de Heinzestraat, de woning boven de Obrechtsjoel. Schuster keerde terug naar zijn rabbinaatszetel in dezelfde sjoel, waaraan hij verbonden bleef tot aan zijn pensionering en emigratie naar Israel. Hij richtte zich in de Obrecht op pastoraal werk, wijkgericht cultureel werk.

----
Nota Bene: Rabbijn Simon Bornstein schrijft een beknopte biografie 
over Opperrabbijn Araun Schuster