Door: #Rabbijn #Simon #Bornstein®
Inleiding
Van oudsher dragen in Nederland opgeleide rabbijnen ambtskleding. Een frak, een toga, een militair uniform of een regulier kostuum. Reeds sedert de zestiende eeuw voerden de bestuurders van de Portugees Israëlitische Gemeenten te Amsterdam discussies over de kledingstijl van hun geestelijke leiders.
Van oudsher dragen in Nederland opgeleide rabbijnen ambtskleding. Een frak, een toga, een militair uniform of een regulier kostuum. Reeds sedert de zestiende eeuw voerden de bestuurders van de Portugees Israëlitische Gemeenten te Amsterdam discussies over de kledingstijl van hun geestelijke leiders.
Opperrabbijn Tal in Toga, Bef, ambtskostuum |
Een
belangrijke basisprincipe binnen het Jodendom is dat iedere Jood in theorie gelijk
is aan de ander. Evenals alle menselijke schepselen. Echter reeds sedert de
klassieke Oudheid droegen de Cauheiniem in het Beis Mikdosj kostuums die louter
aan hen voorbehouden waren en welke volgens speciale hallochische
kledingvoorschriften voor hen werden vervaardigd. Leivie’iem daarentegen
droegen nooit ambtskledij. Daarnaast geldt voor iedere Jood dat hij voor
Sjabbes Kaudeisj en Jontef propere, bij voorkeur fraaie, niet dagelijkse
kleding behoort te dragen om de waardigheid van dergelijke dagen te
benadrukken.
Gedurende
de negentiende eeuw werden rabbijnen, godsdienstonderwijzers en andere
bedienaren van de Joodse godsdienst tot ambtenaren die direct of indirect in
dienst werden gesteld van het Ministerie van Eerediensten. Waaruit
kledingvoorschriften voor deze doelroepen voort vloeiden. Dankzij de bemoeienis
van Koning Willem 1 was er lange tijd vrijwel geen onderscheid in de
kledingvoorschriften voor de Nederlandse dominee en de rabbijn in Nederland.
De
algemeen maatschappelijke opinie vereiste dat bedienaren van de godsdienst zich
hulden in ambtskleding, niet in wereldlijke kleding. De geestelijke kledij
mocht naar de maatstaven van die dagen niet te licht of vrolijk gekleurd zijn.
Men had een voorkeur voor ingetogen, sobere zwarte kleding. De kledingstijl van
de Joodse geestelijken was nauwelijks aan modegrillen onderhevig.
Opmerkelijk
is het te mogen constateren, dat het periodiek van Achawa: Bond van
Israëlitische Godsdienstonderwijzers in Nederland in geen enkel artikel ingaat
op de invoering van de toga met bef en baret voor de Joodse geestelijkheid,
waar dat Bondsblad op vrijwel alle andere voor haar professionals relevante
themata en arbeidsvoorwaarden ingaat.
Hieronder
volgt een bescheiden inventarisatie van tien verschillende kehillaus en hun
argumenten rond de invoering van de toga voor Joodse geestelijken. Tot slot gaat
de auteur kort in op de ambtskleding voor godsdienstleraressen, waarna een
korte samenvatting.
Rotterdam
De
sjammes (koster) van het Mannen Begraafgenootschap te Rotterdam worden,
indien hij dit niet zelf bekostigen kan, ambtskledingstukken ter beschikking
gesteld door het chewre, de begrafenisvereniging. Hij draagt een zwarte lakense
jas, een dito korte broek, en een driekanten hoed, zwarte kousen en lage
schoenen. De hem uitgereikte kledingstukken krijgt hij in eigendom.[1]
De
sjammes is wel verplicht deze kleding bij begrafenissen en overige
ambtshandelingen te dragen. De hier beschreven ambtskleding is in de eerste
helft van de negentiende eeuw algemeen gebruikelijk voor Joodse geestelijken.
Den Haag
In Den Haag vonden de toga, bef en baret
schoorvoetend als innovatie van het decorum ter synagoge ingang. ‘De nieuwe
eerste voorlezer, A. Simon, heeft een prachtige toga, baret en steek ontvangen
van een commissie en deze inmiddels in gebruik genomen. De baret ten gebruike
bij huwelijksinzegeningen, omdat men nog niet kan besluiten, om ook de baret
voor den dienst in de synagoge dienstbaar te stellen. Zaturdag jl. heeft de
heer S. van zijn costuum voor ’t eerst gebruik gemaakt.’[2]
In
’s-Gravenhage is het de beide voorzangers vanaf Sjewoenges (Wekenfeest), conform
besluit van het kerkbestuur van 9 mei 1877 toegestaan om een toga met een bef
en baret te dragen tijdens hun ambtsuitoefening ter synagoge.[3] Een
dergelijk besluit had nieuwswaarde en werd in de Joodse pers bekend gemaakt.
Daarmee bijdragende aan de serieuze status van het kerkelijk ambt van de
chazzen (voorzanger).
Middelburg
In
de synagoge van Middelburg werd Sjabbas Hagodel in 1898 een heugelijke dag.
Nadat de schilders het kerkgebouw nog een hoog nodige metamorfose lieten
ondergaan, kwam men voor de eredienst bijeen in de consistoriekamer. Op de
sjabbes voor Pesach kon men de synagoge weer voor de gebedsdiensten in gebruik
nemen. Bij die feestelijke dag schonk de godsdienstige vereniging Bigdei
Kaudeisj de synagoge een keurig nieuw kokostapijt en ‘den leraar een toga
en baret.’
Deze
ambtelijke kledingsstukken werden de kehille aangeboden gedurende een
vergadering waarbij de dames van Biegdei Kaudeisj, godsdienstleraar en het
kerkbestuur van de Middelburgse sjoel aanwezig waren.
De
eerwaarde heer H.M. van Beem, leraar van
de Joodse gemeente van Middelburg was dusdanig onder de indruk van het
gerenoveerde gebedshuis dat hij het Ma
Tovoe Elaukiem aanhief bij het binnentreden daarvan. In zijn toespraak naar
aanleiding van Jesajah 40 vers 3 “Er roept een stem: baant in de woestijn den
weg den Eeuwigen, effent in de wildernis het pad naar onzen God.” … dankte hij
het gewre Biegdei Kaudeisj voor het kostbare geschenk en ‘drukte hij den wensch
uit, dat haar godsdienstzin haar nog dikwijls moge aansporen tot opluistering
van Gods bedehuis werkzaam te zijn, opdat dit worde een sieraad onzer gemeente
in het bijzonder en van de stad onzer inwoning in het algemeen.’
De
hier bedoelde toga werd met hoogste waarschijnlijk door de dames van Bigdei
Kaudeisj samen in eigen beheer vervaardigd. Op deze wijze leidt de
vervaardiging van een toga tot verfraaiing van het decorum en vergroting van de
gemeenschapszin in Middelburg.
Deze
deugden bracht een naar Crefeld geëmigreerde Middelburgse Jehoedie ook nog op
een andere wijze tot uitdrukking: na de inhuldiging van Koningin Wilhelmina in
1898 richtte J.P.J. de Groot de “Hollandsche Vereeniging Koningin Wilhelmina”
in zijn nieuwe woonplaats op.
Van
de oprichting en huldiging werd de vorstin per telegram geïnformeerd, waarop
een dankwoord van het vereerde staatshoofd de vereniging eveneens per draad
bereikte.[4] De
toga brengt hier een innige liefdesrelatie met het vaderland aan de dag.
Voor een uitgebreide beschrijving omtrent het Joodse leven in Zeeland schreef Klaas Smelik een goed gedocumenteerd werk: Middelburg en de Mediene. Joods leven in Zeeland door de eeuwen heen. (Antwerpen/ Apeldoorn 2017).
Voor een uitgebreide beschrijving omtrent het Joodse leven in Zeeland schreef Klaas Smelik een goed gedocumenteerd werk: Middelburg en de Mediene. Joods leven in Zeeland door de eeuwen heen. (Antwerpen/ Apeldoorn 2017).
Meppel
Het
bestuur van de vereniging Gemiloet Chassadiem in Meppel besloot in 1900,
dat haar voorgangers voortaan de diensten moesten leiden in ambtskleding. ‘De kerkenraad
heeft besloten dat de heren חזנים voortaan in ambtsgewaad – toga en bef –
hun dienst zullen verrichten.[5]
Hilversum
Bij
gelegenheid van de viering van de inwijding van de gerestaureerde sjoel van
Hilversum en de inwijding van een nieuw Seifer Tauroh ‘betrad even voor
drie uur de eerwaarde heer M. Monasch, conrector aan het Nederlands
Israëlitisch Seminarium, gekleed in toga en baret (hem door Gouda’s ingezetenen
vereerd ter gelegenheid van zijn Maureinoe-examen) den kansel tot het houden
van een rede.’[6]
Toga,
bef en baret gelden als de ambtskleding van rechters, hoogleraren en juristen.
Bij het Portugees Israëlitisch Kerkgenootschap en het Nederlands Israëlitisch
kerkgenootschap bestaan drie rangen in de Godgeleerdheid: Darsjen, Mogied en
Moureine. De rang van Moureine is de equivalent van het kerkelijk
doctoraat. De Maureine kan als opperrabbijn worden beroepen.
Een
Maurei is per definitie een kerkelijk hoogleraar, een kerkelijk rechter en een
predikant, hij verenigt deze drievoudigheid in zijn ambt. Het behalen van een
kerkelijk doctoraat was en is ook heden een bijzondere gelegenheid. De toga,
bef en baret brengen deze godsdienstige en maatschappelijke status van de
Joodse godgeleerde in bescheidenheid tot uitdrukking.
Elburg
In
Elburg werd het vijftig jarig bestaan van het Joodse bedehuis in 1905 uitgebreid
gevierd in aanwezigheid van de ‘weledel zeer geleerde heer’ opperrabbijn van
Gelderland: Lion Onderwijzer. Na het zingen van Psalm 100: “Jubelt voor den
Eeuwige, geheel den aarde!” volgde ‘een plechtig oogenblik. Het voorhangsel wordt
voor de Arke weggenomen en voor deze geopende Arke werd door den eerwaarde
opperrabbijn het gebed voor het Koninklijk Huis gereciteerd, wat door alle
aanwezigen staande werd aangehoord. Jubelend klonk het “Halleluja, Prijst God
in Zijn Heiligdom” enz. Psalm 150. De heer I. Davidson, voor den eersten maal
bij dezen dienst bekleed met toga en baret, hem als blijk van waardeering door
de gemeente geschonken …sprak hierop een slotwoord.’
Voorzanger Jacob Elburg (links) in Tiel |
De
toespraak van de opperrabbijn werd gehouden naar aanleiding van Exodus 14:14.
Bij deze viering ontving de Joodse gemeente van de vrouwenvereniging Biegdei
Kaudeisj een nieuwe voorhang en vierkleedjes vervaardigd van gloedvol rood
pluche bewerkt met zijde en goud.
In
aanwezigheid van de beide hoofden van de openbare scholen, burgemeester en
wethouders, nagenoeg alle raadsleden en de gereformeerde predikant van Elburg,
hield Lion Onderwijzer een gloedvolle feestrede ‘Met diepgevoelden dank werd
getuigd van de zeegeningen die het klassieke volk van Israël op Nederlandschen
bodem mag ondervinden, waar het schier overal elders aan de wreedschte
vervolgingen en verguizingen is blootgesteld. Fier vrij en frank, vroed geniet
dat volk in Nederland een mate van godsdienstige en burgerlijke vrijheid als
nergens ter wereld. Onder de Regeering van Nederlandsch Koningin “Wie God
zegene” is de vrije uitoefening van den godsdienst der Vaderen gewaarborgd;
getuige het heden waar in dezen plechtige stond het Burgerlijk Bestuur, van
Elburg aanwezig is met een predikant eener andere godsdienstige gemeente en
zoovelen die een andere geloofsovertuiging hebben. Hij dankt allen voor het
zeer gewaardeerde blijk van belangstelling.[7]
In
Elburg bracht de invoering van de toga en baret als ambtskleding van de
voorzanger op feestelijke wijze de intense, goede band met de landelijke en
plaatselijke autoriteiten tot uitdrukking. De innoverende introductie van deze
ambtskleding toonde hoezeer de Elburgse Joden ingeburgerd, verweven waren en
zich als vrije burgers, op gelijkwaardige wijze aanpasten aan de kledingvoorschriften
die bij andere sommige kerkgenootschappen hier ten lande bestonden.
De
Elburgse godsdienstleraar en voorzanger kon zich in toga met baret als een
volwaardige gelijke meten met de geestelijkheid van andere kerkgenootschappen.
De toga functioneert daarmee duidelijk als een bruggend element.
Gouda
In
Gouda genoot de toga een bijzondere belangstelling. Waar eerder M. Monasch met
een dergelijk geschenk werd vereerd, werd zeven jaren later J. Metselaar als
godsdienstleraar en chazzen van de kehille aangesteld. Bij die gelegenheid
ontving Metselaar van de vereniging Biegdei Kaudeisj een toga en baret ten
gebruike van de voorzanger uit handen van mevrouw Leefsma-Mossel na een fraaie
toespraak namens haar vereniging.
Sjoel van Rabbijn Monasch in Gouda |
Gorredijk
Bij
het honderdjarig bestaan van de synagoge in Gorredijk werden de synagoge
allerhande voorwerpen door gemeenteleden geschonken die ieder op zich een
bijdrage leverden aan het decorum van het gebedshuis. ‘De voorzitter deelde
mede, dat de waar vereenigingen en particulieren aan de gemeente geschenken vereerden, de kerkenraad
meende niet achter te mogen blijven. Hij
bood alsnu aan den voorzanger een toga aan met den wensch dat zijne gebeden
mogen verhoord worden. … De voorzanger nam deze toga aan, dankte. .. ‘[9] Een
chazzen in toga, met bef en baret vormt een status verhogende innovatie in het
decorum van de Joodse eredienst. Zulks alles ter meerdere glorie van de ngavaudas
hekaudeisj, de Barmhartige en versteviging van de plezierige godsdienstige
beleving van de gelovigen.
Pekela
De
Damesvereniging Biegdei kaudeisj te Pekela heeft bij gelegenheid van de Joodse
feestdagen ‘een prachtige toga ten geschenke gegeven, te gebruike van den
voorzanger bij het verrichten van den dienst ter synagoge. In eene predikatie
ter gelegenheid van het Sjewoeous-feest, heeft onze voorzanger, bestuur en
leden der vereeniging voor dit geschenk hulde gebracht, mede uit naam van het
kerkbestuur der gemeente. Ons kerkgebouw was deze keer in vergelijk met andere
jaren, zeer mooi versierd met bloemen, zodat de dienst dit jaar en door
voordracht der gebeden en door de versiering, waarlijk plechtig was.’[10]
In Pekela drukt de toga van de chazzen een verfraaiing van het decorum van de synagogale eredienst uit, die daardoor plechtiger geacht werd te zijn.
In Pekela drukt de toga van de chazzen een verfraaiing van het decorum van de synagogale eredienst uit, die daardoor plechtiger geacht werd te zijn.
Sneek
Viering van het vijfentwintig jarig jubileum
van de heer C. Heijmans van de ambtsvervulling als voorzanger, rabbijn en
slachter in Sneek in 1909. De laatste tien jaar van zijn loopbaan oefende hij
deze functies uit in Sneek. De heren S. Velleman en A.M. Kuijt waren
verantwoordelijk voor de inzameling van de benodigde gelden om de geschenken
aan te kunnen schaffen.
Synagoge in Sneek |
Bij gelegenheid van deze viering werd Heijmans door zijn
leerlingen en oud-leerlingen in het schoollokaal van de Joodse Gemeente Sneek een
wandelstok met een bewerkte zilveren handgreep met inscriptie aangeboden.
Daarnaast werd Heijmans door mejuffrouw J. Sanders een toga geschonken, na een
korte toespraak overhandigd aan de jubilaris. Vrijwel alle leden van de kehille
waren aanwezig voor een speciale feestelijke eredienst in de synagoge. Dit
bedehuis was voor deze gelegenheid speciaal in Jonteftooi was gebracht hield
Meijer Kuyt, voorzitter van de kehille een gelegenheidsrede, waarna een
receptie volgde ten huize van de jubilaris.[11]
In deze casus geldt de toga als geschenk ter bevestiging van de goede sociale
verhoudingen tussen een jubilaris en diens gemeente.
Krijgsmachtsrabbinaat
Een bij de krijgsmacht aangestelde rabbijn
draagt eveneens ambtskleding. In zulk een geval een militair uniform van een
van de krijgsmachtsonderdelen, maar daarop aangebracht onderscheidende insignes
in die het krijgsmachtsrabbinaat onderscheiden van bijvoorbeeld aalmoezeniers,
de protestants-christelijke collegae. Wanneer de krijgsmachtsrabbijn zijn
functie combineert met een civiele ambtsuitoefening, dan draagt deze slechts
voor het civiele ambt ambtskleding; toga en bef.
De eerste krijgsmachtsrabbijnen waren lid en
actief binnen de Bond van Israëlitische Militairen “Getrouw aan ons
Vorstenhuis en Vaderland”. Toen deze Bond de geboorte van kroonprinses
Juliana in 1909 geestdriftig vierde, ontving de organisatie tijdens de viering
prompt een telegram van Koningin Wilhelmina. ‘Onder luid applaus las de
secretaris, de heer M.A. Groenewoudt, den inhoud voor, van een ingekomen
telegram van het Koninklijk Huis.’[12]
Godsdienstdocentes
Binnen het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap en het Portugees Israëlitisch Kerkgenootschap is geen enkele ruimte voor vrouwelijke ambtsdienaren.
Wel kunnen dames worden opgeleid tot Godsdienstonderwijzeres of Godsdienstlerares A of B (het diploma Laagste Rang, Middelste Rang en Hoogste Rang) waaraan ook een door de overheid erkend civiel effect verbonden is.
Binnen het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap en het Portugees Israëlitisch Kerkgenootschap is geen enkele ruimte voor vrouwelijke ambtsdienaren.
Wel kunnen dames worden opgeleid tot Godsdienstonderwijzeres of Godsdienstlerares A of B (het diploma Laagste Rang, Middelste Rang en Hoogste Rang) waaraan ook een door de overheid erkend civiel effect verbonden is.
Deze
vrouwen kunnen uitsluitend diensten leiden waarbij dames aanwezig zijn. Mannen
kunnen op grond van de godsdienstige traditie niet aanwezig zijn bij diensten
die door dames worden geleid.
Naast
taken in het Joodse onderwijs kunnen godsdienstleraressen tegenwoordig actief
zijn in het bestuur van een Nederlands Israëlitische Gemeente of in het
pastoraal-sociale werk.
Buiten
de godsdienstige voorschriften omtrent zedige kleding voor de Joodse vrouw, kennen
de genoemde kerkgenootschappen geen voorgeschreven ambtskleding voor dames.
Daarvoor zijn nooit kerkelijke verordeningen opgesteld. Godsdienstleraressen
zijn daarom volkomen vrij in het kiezen van hun eigen (zedelijke of nette)
kleding.
Samenvatting
Resumerend kan worden gesteld, dat de invoering van de toga met bef en baret binnen het Nederlandse Jodendom schoorvoetend ingang vond. Joodse organisaties en de bedienaren zelf hielden vast aan de sedert de zeventiende eeuw gevestigde kleding wijze; een driekanten steek, een zwarte pofbroek, lage lederen schoenen met zilveren gespen een een zwarte fraq. Nog heden gaat de opperrabbijn van de Portugese gemeente in Amsterdam daarin gekleed.
Resumerend kan worden gesteld, dat de invoering van de toga met bef en baret binnen het Nederlandse Jodendom schoorvoetend ingang vond. Joodse organisaties en de bedienaren zelf hielden vast aan de sedert de zeventiende eeuw gevestigde kleding wijze; een driekanten steek, een zwarte pofbroek, lage lederen schoenen met zilveren gespen een een zwarte fraq. Nog heden gaat de opperrabbijn van de Portugese gemeente in Amsterdam daarin gekleed.
De
invoering van de toga in Den Haag voor de oppervoorzanger en diens ramplancant
verliep in fasen. Eerst werd de toga ingevoerd tijdens huwelijksceremonies,
maar later voor alle erediensten. Enige maanden later werden daar bef en baret
aan toegevoegd. Hierdoor werden de gelovigen geacht het ambt van de chazzen
meer serieus te nemen. Een nieuwe toga werd vaak aan bedienaar geschonken door
een damesvereniging die de synagogale textilia vervaardigde en onderhield; een
vereniging Bigdei Kaudesj.
Een
dergelijke vereniging droeg fors bij aan de sociale samenhang tussen gemeenteleden.
Een toga werd doorgaans gepresenteerd voorafgaand aan een joodse feestdag of
een andere feestelijke gelegenheid, zoals na de jaarlijkse pesachschoonmaak in
de lokale synagoge, de herinwijding van een gebedshuis na onderhoud en
restauratie.
Er
is slechts één geval geregistreerd door de Joodse pers, waarin een alumnus van
het rabbijnenseminarium een toga aangeboden kreeg ter gelegenheid van een
rabbinale titel. Het behalen van een kerkelijk doctoraat was en is ook heden
een bijzondere gelegenheid. De toga, bef en baret brengen deze godsdienstige en
maatschappelijke status van de Joodse godgeleerde in bescheidenheid tot
uitdrukking.
De
vervaardiging van een toga heeft dient als verfraaiing van het decorum en
vergroting van de gemeenschapszin. Het kledingstuk is bovendien een
manifestatie van vaderlandsliefde.
De
Joodse geestelijke kon zich in toga met baret als een volwaardige gelijke meten
met de geestelijkheid van andere kerkgenootschappen. De toga functioneert
daarmee duidelijk als een verbindend element.
In
Pekela drukt de toga van de chazzen een verfraaiing van het decorum van de
synagogale eredienst uit, die daardoor plechtiger
geacht werd te zijn.
Toga,
bef en baret dienen de civiele ambtsuitoefening, dan
draagt de rabbijn slechts voor het civiele ambt ambtskleding; toga en bef.
Krijgsmachtrabbijnen dragen geen toga, maar in plaats daarvan een uniform met
herkenbare insignes van de militaire geestelijk verzorging.
Godsdienstleraressen kunnen hun ‘zedige’ kledij vrij kiezen.
[1] Reglement van het
Israëlitisch Mannen-Begraafgenootschap onder de zinspreuk Gemilath Gasadiem te
Rotterdam (Gewijzigd in de redactie en aangevuld sedert 1855 goedgekeurde
veranderingen.) (Rotterdam 1880), 14-15, 25
[2] ‘’s-Hage’, in: Nieuw Israëlitisch Weekblad (Amsterdam
vrijdag 16 februari 1877), 2
[3] ‘’s-Hage’, in: Nieuw Israëlitisch Weekblad. (Amsterdam
vrijdag 11 mei 1877), 1
[4] ‘Middelburg’, in Nieuw Israëlitisch Weekblad (Amsterdam
vrijdag 1898), 2-3
[5] ‘Meppel’, in: Nieuw
Israëlitisch Weekblad (Amsterdam
vrijdag 19 october 1900) Tweede Blad, 1
[6] ‘Hilversum’s Israël’, in: Nieuw Israëlitisch Weekblad (Amsterdam
vrijdag 21 september 1900), Tweede Blad, 2
[7] ‘Elburg’, in: Nieuw Israëlitisch Weekblad (Amsterdam
vrijdag 03 februari 1905), 2-3
[8] ‘Gouda’, in: Nieuw Israëlitisch Weekblad (Amsterdam
vrijdag 23 augustus 1907), 5-6
[9] ‘Gorredijk’, in: Nieuw Israëlitisch Weekblad. (Amsterdam
vrijdag 29 maart 1907) , 2
[10] ‘Pekela’, in: Nieuw Israëlitisch Weekblad. (Amsterdam
vrijdag 12 juni 1908), 3
[11] ‘Sneek’, in: Nieuw Israëlitisch Weekblad. (Amsterdam
vrijdag 1909), Tweede Blad, 1
[12] ‘Getrouw aan ons
Vorstenhuis en Vaderland’, in: Nieuw
Israëlitisch Weekblad. (Amsterdam vrijdag
1909), Tweede Blad, 5
-------------------
#Tags:
#Gouda, #Sneek, #Gorredijk, #Meppel, #Middelburg, #Rotterdam, #Amsterdam, #Lburg, #Gouda, #Pekela, #Rabbijn, #Godsdienstonderwijzer, #Chazzen, #Voorzanger, #Ambtskostuum, #Ambtskledij, #Fraq, #Toga, #Bef, #Baret, #Decorum, #Emancipatie, #Joden, #JoodseGemeente, #synagoge